Journalist Evan Osnos leefde 8 jaar in Beijing en 6 in Washington. In een lang artikel voor de New Yorker evalueert hij de huidige relatie tussen beide grootmachten. Enkele interessante passages: ‘Toen ik 25 jaar geleden Mandarijns begon te studeren was de Chinese economie kleiner dan de Italiaanse. Vandaag is ze 24 groter dan ze toen was. […] Het aantal Chinezen dat in extreme armoede leeft is gedaald tot onder 1%. […] Het land heeft nog enorme groeikansen. 1 miljard Chinezen hebben nog nooit een vliegtuig genomen.’ ‘China heeft zijn militair apparaat in die mate verstrekt dat analisten in het Pentagon denken dat het Amerikaanse leger verslagen zou kunnen worden bij een confrontatie aan zijn grenzen.' Over Hongkong: ‘Geweld zal een normaal fenomeen worden’, zei Yan Xuetong, een invloedrijk buitenlandspecialist die doceert aan de universiteit van Tsinghua. ‘Zoals Palestijnse kinderen die de Israëlische politie beschieten, maar minder erg.’ De vergelijking leek me raar, tot ik besefte dat vanuit het standpunt van Beijing, de Israëlische bezetting van de West Bank en Gaza tot een acceptabel scenario heeft geleid: een chronische, maar beheerste opstand die de veiligheid van het land niet in gevaar brengt.’ ‘In 2007 hackten agenten van het Chinese leger het luchtvaartbedrijf Lockheed Martin en stalen ze tientallen miljoenen documenten met betrekking tot het meest dure Amerikaanse wapensysteem, de F-35 Joint Strike Fighter. Een opmerkelijk gelijkaardig Chinees vliegtuig, de J-31, kwam kort daarna op de markt. (China ontkent dat het de plannen stal).' ‘Filmmaker en komiek Judd Apatow zei me dat Amerikanen vrijheid wilden promoten in China, maar dat inruilden voor Chinees geld. Geen enkele grote studio zal een film maken waarin grote landen en hun investeerders worden bekritiseerd… Als gevolg daarvan hebben we een miljoen moslims of meer in heropvoedingskampen en wordt daar weinig over gezegd.’ Meer in The New Yorker
|