Lieve lezer, Boterhammen met paté, heerlijk vond ik het als kind. Ik was aangetrokken tot de zoetige, maar toch ook hartige crème die smolt in de mond. Nadat ik de roze pasta op een vakantie in Frankrijk had ontdekt, vroeg ik mijn vader om voortaan al mijn broodjes met het goedje te beleggen. Thuis was het mijn vaders taak om de schoollunchboxjes te vullen; zodra wij beneden kwamen, was hij de deur al uit, en stond er op de hoek van de keukentafel steevast een stapel van drie plastic doosjes klaar: eentje voor mijn broer, eentje voor mij en zelfs eentje voor mijn moeder. Die leverpaté kwam hem wel uit. Om de zoveel tijd had de Albert Heijn een nieuwe ‘seizoens’-aanbieding en daardoor gaf hij zijn zoon telkens iets anders mee zonder er veel over na te hoeven denken. In de winter zaten er stukjes walnoot door het broodbeleg, fruit aan het einde van de zomer en gedurende de herfst was de terrine gevuld met mini-stukjes kaas. In rap tempo werkte mijn vader ’s ochtends de broodjes af en in de auto naar zijn werk stelde hij zich voor hoe zoonlief verrukt het elastiek van de box haalde om verrast te worden door wat de supermarkt had verzonnen. Het eerste jaar vond ik het verrukkelijk. Ik was gefascineerd door de inventiviteit van bijvoorbeeld de toegevoegde gekonfijte cranberries. (Vleesbrij met snoepjes!) Thuis spraken we veel over wat we lekker vonden en we werden aangemoedigd hierover na te denken. In restaurants – het favoriete uitje van mijn vader – kozen wij het meest uitdagende wat er op de kaart stond. Waarschijnlijk dacht mijn vader dat ik het vanzelf zou aangeven als ik uitgekeken was op het roze smeersel. Hij wist niet dat naarmate het tweede jaar vorderde en de seizoensverrassingen zich gestaag herhaalden, mijn enthousiasme langzaam plaatsmaakte voor aversie. De opkomende weerstand had ongetwijfeld te maken met de pubertijd en de geur van het prutje (‘Kunnen je ouders niets anders dan kattenvoer betalen?’), maar de voornaamste reden was ook de banaalste: de mens walgt nou eenmaal van eentonigheid. Alleen als ik heel veel honger had, nam ik een paar happen. Maar steeds vaker belandden de boterhammen vanuit mijn lunchbox direct in de prullenbak. Waarom vertelde ik mijn vader niet over mijn afkeer? Begreep ik toen al dat dit zijn manier was om aan het gezamenlijke ochtendritueel van de rest van het gezin deel te nemen, en wilde ik dat niet van hem afpakken? Hoe dan ook, met de tijd projecteerde ik de walging die ik voor de kleffe broodjes voelde op de relatie tussen mijn vader en mij. Het voelde alsof hij mij de mogelijkheid ontnam om een keuze te maken. Ik voelde me afhankelijk van hem en de les die ik leerde was dat als je onderaan de hiërarchie staat, je het blijkbaar zelf moet aan aangeven als je ergens mee zit. Uiteindelijk schreef ik een briefje: ‘Pap, ik gooi al maanden mijn lunch weg. Mag ik hagelslag op mijn boterham?’ Ik kreeg bijna mijn zin. Het werden broodjes kaas en we spraken er nooit meer over. Liefs, Jochum Veenstra (hij/hem) Hoofdredacteur |