jaargang 14, nummer 4 Beste lezer, Dit is de nieuwe Nieuwsbrief Terminologie, waarin u informatie vindt over actuele zaken op terminologiegebied, zoals nieuws en evenementen. Eerdere nieuwsbrieven vindt u hier.
Reacties en tips zijn welkom. Als u deze nieuwsbrief niet meer wilt ontvangen, kunt u zich als volgt uitschrijven: klik op de link 'inschrijving of gebruikersprofiel bijwerken' onderaan in deze nieuwsbrief. U ontvangt een e-mail met een link om uw voorkeuren bij te werken. Klik op deze link, vink 'Terminologienieuwsbrief' uit en klik op 'voorkeuren bijwerken' om te bevestigen.
Vriendelijke groet, Het redactieteam van het INT
Contact: Dirk Kinable +31 (0)71 527 24 89 dirk.kinable@ivdnt.org www.ivdnt.org |
|
|
Terugblik TiNT 2022: juridische taal Jaarlijks organiseert NL-Term een TiNT-dag over een bepaald thema of actueel onderwerp. Het symposium voor “Terminologie in het Nederlandse Taalgebied” stond dit jaar in het teken van de juridische taal. Zoals geldt voor meer vormen van gespecialiseerde communicatie, vertoont de relatie tussen taal en recht een aantal interessante paradoxen. De schier onuitputtelijke stroom aan vaktermen maakt juridische communicatie doorgaans bijzonder complex. Terzelfdertijd is het deze sterk ontwikkelde terminologie die toestaat om de materies van het juridische domein te ordenen en grip te krijgen op de diversificatie van deelgebieden en onderwerpen. Een andere schijnbare tegenstrijdigheid is dat taal zelf weer over het vermogen beschikt om deze gediversifieerde communicatie op begrijpelijke wijze over te brengen aan de niet-juridisch onderlegde leek. TiNT 2022 belichtte aspecten van deze relatie tussen taal en recht vanuit verschillende perspectieven, eentalig en meertalig, nationaal en internationaal. De keynote van Koen Wolfs (Hoofd Nederlandstalige vertaaleenheid, Hof van Justitie van de Europese Unie) opende de lezingenreeks en schetste een omvattend kader van uitdagingen en strategieën voor de jurist-vertaler in de EU- context. Een groot deel van de vertaalproblematiek vindt zijn oorsprong in de ingewikkelde verhouding van talen en rechtssystemen binnen de EU. Zo kan één land, zoals het voormalige EU-lid Groot-Brittannië, meerdere rechtssystemen hebben (Engeland en Wales, Schotland, Noord-Ierland). Waar één lidstaat verschillende talen heeft zoals België of Finland, is het probleem niet van rechtsvergelijkende maar van taalkundige aard. In principe bestaan dan goede rechtsvertalingen en één-op-één equivalenties.
Problematischer daarentegen is de situatie waar een officiële taal gebruikt wordt binnen meer rechtssystemen. Dat binnen de huidige EU 24 officiële talen en 27 rechtssystemen bestaan, maakt de complexiteit van het probleem duidelijk. Illustratief zijn de termvarianten die specifiek zijn voor individuele rechtssystemen, zoals het Belgisch-Franse ‘inculpé’ en het Frans-Franse ‘mis en examen’ die beide hetzelfde begrip uitdrukken van de persoon die officieel in verdenking wordt gesteld door de onderzoeksrechter. Bakenen de verschillende rechtssystemen de begrippen echter anders af in één taal, dan compliceert dit de verhoudingen. Een interessant voorbeeld is de term ‘misdrijf’ die in het Nederlands verschillende ladingen dekt. In het Belgische recht is “misdrijf” de generieke term voor strafbare feiten, ingedeeld in overtredingen, wanbedrijven en misdaden. Het Nederlandse recht daarentegen hanteert ‘delict’ als generieke term en kent een tweedeling in overtredingen en misdrijven.
Een andere juridische begripsafbakening leidt op haar beurt ook tussen verschillende talen tot het probleem van vele “valse vrienden”. Zo is ‘moord’ in het Nederlandse en Belgische recht, waar voorbedachte raad het bepalende criterium is, niet gelijk te stellen met het Duitse ‘Mord’ waar de beweegredenen, zoals hebzucht, en de manier van handelen, primeren. Tot slot dient men nog de unieterminologie te onderscheiden die vaak een autonome terminologie is en vaak verschilt van de nationale terminologie.
Om deze problemen op te lossen staan verscheidene vertaalstrategieën ter beschikking. Voor unierechtelijke kwesties primeert de unierechtelijke terminologie. Waar er een aantal verschillen bestaan die niet de kern van het begrip betreffen, kan de vertaler kiezen voor een functioneel equivalent (bijvoorbeeld, ‘huwelijk’, ‘mariage’, ‘Ehe’, hoewel aspecten zoals echtscheidingsgronden niet hetzelfde zijn). Of men kan kiezen voor een leenwoord, dus zonder te vertalen en een korte toelichting tussen haakjes toevoegen. Relatief frequent is ook het gebruik van parafrases of korte omschrijvingen bij vertaling naar een rechtstaal die begrippen anders afbakent. Als voorbeeld werd verwezen naar het Engels dat niet de driedeling tussen overtreding, wanbedrijf en misdaad hanteert, maar een vertaalmogelijkheid biedt door een korte parafrase als ‘minor offences’, ‘major offences’, en ‘serious crimes’. Letterlijke vertaling en neologismen tenslotte vinden minder toepassing.
Voor de na te streven precisiegraad stellen vertaalwetenschappelijke studies over juridisch taalgebruik vaak twee criteria voorop: waarvoor de doeltekst dient en wie het doelpubliek is. Daarbij vraagt vastlegging van regels en rechten om een hogere precisie dan een louter informatief doeleinde, en moet men voor deskundigen dichter bij de brontekst blijven dan voor het grote publiek. In de vertaalpraktijk echter beïnvloeden nog andere overwegingen en criteria de vertaalkeuze, zoals bijvoorbeeld de vraag of een bepaalde term een centraal begrip aanduidt dat wel of niet van invloed is op de uitkomst van een geding, en of een term geïsoleerd voorkomt of in combinatie met andere waardoor differentiatie nodig is.
Van invloed op de vertaalstrategie is ook de noodzaak om juridische vertaalopdrachten te formuleren in termen van rechtstalen. Eenduidig is de situatie nog wanneer het gaat om een Nederlandse rechtsaangelegenheid waarvoor men de Nederlands-Nederlandse rechtstaal en bijbehorende terminologie gebruikt, dan wel om een Belgische rechtszaak waarvoor men de Belgisch-Nederlandse terminologie hanteert. Een extra uitdaging dient zich aan bij rechtskwesties van internationale origine. Hoe kan men in dat geval handelen als de Nederlandse terminologie verschilt van de Belgische? Een van de oplossingen is kiezen voor de terminologie van de grootste groep. ‘Établir un acte notarié’ wordt in dat geval ‘een notariële akte passeren’ (NL) in plaats van ‘een notariële akte verlijden’(BE). Keuze voor een term of uitdrukking die in beide systemen bekend is, vormt een andere optie, zoals bij de uitdrukking ‘het is in confesso’ (NL) die zich laat deformaliseren tot ‘partijen zijn het erover eens’. Ook een overkoepelende, lidstaatneutrale term behoort tot de mogelijkheden, bijvoorbeeld ‘wettelijk erfdeel’ in plaats van ‘legitieme portie’(NL) en ‘reservatair erfdeel’ (BE).
Om te weten te komen wat die termen in die verschillende rechtssystemen betekenen, moet men eerst zoekstrategieën toepassen. Gedegen juridische verklarende woordenboeken zijn soms informatief maar afhankelijk van het geval bieden specifieke databanken als EUR-Lex en de Vocabulaire Juridique Multilingue of nationale wetgeving (staatsblad.be, legifrance.gouv.fr. en wetten.overheid.nl) of internationale wetgeving, uitkomst. Na de vertaal- en zoekstrategieën kwam het aspect coherentie in juridische vertalingen aan de orde. Het beginsel is om identieke termen steeds op dezelfde wijze te vertalen maar in de praktijk is dit niet altijd vanzelfsprekend. Waar soms wetgeving zelf niet coherent is bij een term, dient zich de mogelijkheid aan om een keuze te maken en zich daaraan te houden zodat de terminologie in de eigen tekst wel coherent is. Ook kan een tekst of redenering niet begrijpelijk zijn zonder ingreep, bijvoorbeeld waar de versies in de verschillende talen uiteenlopend zijn. Grammaticale en lexicale overwegingen of het type context (strikt juridisch of breder publiek) kunnen eveneens van invloed zijn op beslissingen over de terminologie. Geen wetten van Meden en Perzen maar gezond verstand dient daarom als richtsnoer voor de jurist-vertaler.
De tweede presentatie op het programma trok de lijn van de internationale context verder en zoomde daarvoor in op de Nederlandse wetgeving en terminologie voor verdragen (Coos ’t Hoen - voormalig Hoofd Afdeling Verdragen, Ministerie van Buitenlandse Zaken). Ingegaan werd op termen en hun betekenis die gezamenlijk het stelsel documenteren waarbinnen deze overeenkomsten tot stand komen. Centraal in het beschouwde termennetwerk staat de term ‘verdrag’ zelf. Het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht bepaalt de kernkenmerken van het begrip in die zin dat het een overeenkomst tussen staten moet betreffen, op schrift en beheerst door het volkenrecht, volgens de authentieke Engelse tekst, ‘treaty’, ‘international agreement concluded between States’, ‘in written form’, ‘governed by international law’. De crux bij de vraag of iets onder het internationaal recht valt, is of het een afspraak is tussen staten die juridisch bindend is en voor een rechter kan worden afgedwongen. Vanuit de term ‘verdrag’ laat zich een heel netwerk uittekenen naar wetteksten en gerelateerde terminologie.
De belangrijke rol van de term in het Nederlandse juridische begrippenstelsel blijkt uit een aantal artikelen in een zo fundamentele wettekst als de grondwet. Artikel 94 stelt dat, als er strijdigheid is tussen de nationale regels en de regels van verdragen, de regels van verdragen prevaleren. De regels van verdragen werken in Nederland onmiddellijk door in het nationale bestel. Artikelen 91 en 93 bepalen onder meer de vereiste goedkeuring door het parlement en dat verdragen moeten worden bekendgemaakt waarna ze verbindende kracht krijgen. Specificaties hieromtrent bevat de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen die verder onderscheidt tussen de publicatie in het Tractatenblad van de authentieke verdragstekst en vertalingen die optioneel zijn (artikelen 17 en 18). Slechts de eerste geldt als officiële bekendmaking. De gebruikelijke procedure is dat staten eerst een verdrag ondertekenen, waarna in de nationale parlementen goedkeuring wordt verleend, en vervolgens, op internationaal niveau, de binding door een regering aan een verdrag wordt vastgelegd.
Die instemming tot binding die door de regering wordt overhandigd, heet in het Weens Verdragenverdrag ‘ratification’, ‘acceptance’, ‘approval’ en ‘accession’ (artikel 2, lid 1 (b)). Van deze vier manieren die uitdrukking geven aan de binding zijn ‘bekrachtiging’, ‘aanvaarding’ en ‘goedkeuring’ juridisch eigenlijk hetzelfde, ook al wordt op basis van nationale wetgeving wel gekozen voor de ene of de andere vorm. Deze drie waartussen internationaalrechtelijk geen onderscheid bestaat, onderscheidde de lezing van de vierde vorm, de ‘toetreding’, die alleen plaatsvindt wanneer een staat niet eerst heeft ondertekend. De juridische consequenties van de binding zijn echter weer precies hetzelfde. Van de termen die inzicht geven in de procedurele gang van zaken bij het sluiten van verdragen, passeerden onder meer de revue: de ‘volmacht’ die bevoegd maakt om alle handelingen te verrichten zoals ondertekenen en de staat te binden, de ‘geaccrediteerde’ die wel mag onderhandelen maar het verdrag niet mag ondertekenen, het ‘voorbehoud’ waardoor een staat aangeeft het rechtsgevolg van een bepaling uit te sluiten, en het ‘bezwaar tegen een voorbehoud’, de ‘verdragsluitende staat’ en de ‘partij’ die heeft ingestemd door het verdrag gebonden te worden en voor welke het verdrag in werking is getreden, het ondertekeningsblok met specificaties van plaats, tijd en de mate waarin de talen al dan niet gelijkelijk authentiek zijn, en het ‘alternaat’ of elk van de originelen van een verdrag, dat de respectievelijke staat waarvoor het is bestemd als eerste verdragspartij noemt. |
|
De derde presentatie wisselde de Nederlandse voor een Belgische invalshoek en belichtte recht, taal en terminologie in het kader van een van de hoge Belgische rechterlijke instanties: Van Arbitragehof naar Grondwettelijk Hof in België (C. de Brauwer - Adjunct-revisor bij de vertaaldienst van het Belgische Grondwettelijk Hof). Het Arbitragehof werd opgericht in 1984 en de bestaansreden berust op artikel 1 van de grondwet dat bepaalt dat België een federale staat is, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten. Door zes staatshervormingen waarvan de laatste uit 2014 dateert, evolueerde dit land van een unitaire staat naar een federale die zes deelgebieden telt (de Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse, Waalse en het Brusselse hoofdstedelijke Gewest). De decreten van de deelgebieden en de ordonnanties van het Brusselse Gewest hebben dezelfde rechtskracht als de wetten van de federale overheid. In grote lijnen strekt zich de bevoegdheid van de gemeenschappen uit over persoonsgebonden aangelegenheden (onderwijs, gezondheidsbeleid enz.), terwijl de gewesten de grondgebonden materies regelen (leefmilieu, ruimtelijke ordening enz.). De federale overheid blijft echter bevoegd voor landsverdediging, justitie, buitenlandse betrekkingen, monetair beleid enz. Binnen zo’n ingewikkelde staatsstructuur kunnen bevoegdheidsconflicten ontstaan en de grondwetgever heeft daarom beslist dat er als scheidsrechter een onafhankelijk rechtscollege diende te zijn, het Arbitragehof, om conflicten op te lossen. Naast deze eerste taak, dient dit hof ook toe te zien op de inachtneming van fundamentele rechten van de burgers, zoals die in een aantal artikelen van de grondwet zijn vastgelegd. Wetten die deze artikelen schenden, kan het hof vernietigen. Een derde taak bestaat uit het beantwoorden van ‘prejudiciële vragen’ die rechters stellen als ze vermoeden dat een wet, decreet, ordonnantie of een artikel ervan dat ze moeten toepassen in een aanhangige zaak, strijdig is met de grondwet.
Sinds 2007 heeft het Arbitragehof een nieuwe naam: het Grondwettelijk Hof. De arresten die het Hof moet wijzen, komen tot stand in samenwerking met referendarissen of schrijfjuristen die het arrest schrijven in overleg met hun rechter. Niet alleen juridisch maar ook taalkundig streeft het Hof naar kwaliteit door aanstelling van vertalers en revisoren. Een uitstekende talenkennis moeten ze ontlenen aan een (talen)opleiding van universitair niveau. Juridische basiskennis is vereist, evenals zin voor precisie om (juridische) termen accuraat weer te geven in de doeltaal. Dergelijke werkzaamheden gaan steevast gepaard met veel opzoekingswerk maar het Hof is uitgerust met een rijke bibliotheek met wetboeken, vakliteratuur en naslagwerken, en een interne databank. Andere digitale hulpmiddelen zijn databanken zoals Justel, Juridat en websites van de Raad van State, het Hof van Cassatie enz. Bijzonder nuttig is de dagelijks bijgewerkte zoekmachine DTsearch die termen en ook zinnen opzoekt in integrale teksten die deel uitmaken van het interne netwerk. De vertaalstrategie is om zo dicht mogelijk bij de tekst te blijven maar wel met respect voor het taaleigen. De vele gedrukte en digitale juridische bronnen zorgen ervoor dat vertaal- en revisiewerk geen “mission impossible” is, maar dat neemt niet weg dat voortdurend vertaalproblemen moeten worden opgelost. Een bekende terminologische moeilijkheid schuilt in juridische termen die ook een gangbare betekenis hebben in de algemene taal, bijvoorbeeld Fr. cause/oorzaak/juridisch: grond.
Specifieke vertaalmoeilijkheden dienen zich aan bij het vertalen van het Frans naar het Nederlands. Het frequente gebruik van voltooide en tegenwoordige deelwoorden in het Frans leidt vaak tot zeer lange zinnen, terwijl het Nederlands veelal betrekkelijke bijzinnen en andere wendingen inzet. Tangconstructies zijn met omzichtigheid toe te passen maar geven soms de hoofdidee wel duidelijk weer. Extra aandacht vraagt de typisch Franse constructie ‘...que constitue’, gevolgd door een zelfstandig naamwoord, die gemakkelijk leidt tot foutieve vertaling. In de vorige presentaties was het perspectief van juridische terminologie en de corresponderende teksten vooral dat van een doelpubliek van vakspecialisten. De titel van de volgende lezing “Fiscale terminologie: van wetstekst naar modelbrief” (O. Koornwinder, H. Bouwmeester, A. Ausems - Belastingdienst) geeft aan dat soms een sterke verbreding van het perspectief naar de doelgroep van niet-deskundigen wenselijk en noodzakelijk is. Het programma BBB (Begrijpelijke Brieven Belastingdienst) is zo’n grootschalige operatie die streeft naar heldere communicatie met de burger. De centralisatie van modelbrieven en extra kwaliteitscriteria resulteerden in een herschrijftraject waarvoor een digitaal hulpmiddel onder de naam Taalscan werd ontwikkeld. De tool is bedoeld om templates automatisch om te zetten naar lopende tekst, (bijna-)duplicaten op te sporen met het oog op harmonisering, en de leesbaarheid en de aan- en afwezigheid van specifieke tekstkenmerken vast te stellen. Tot deze laatste behoren lastige woordkeuzes (formele woorden en vakjargon), ingewikkelde zinsbouw (aantal bijzinnen, tangconstructies, passieve zinnen enz.) en verder de vindbaarheid van concrete opdrachten aan de ontvanger tot handelen, uitgedrukt in actiewoorden verbonden met bijvoorbeeld een woord als ‘moeten’, en genderneutraliteit.
Om dit te realiseren moeten taalpatronen worden doorgemeten door statistische tellingen op teksten. Daarvoor zijn een aantal basismodules nodig waaronder een tagger die de woordsoorten toekent. Dit vormt de basis voor een automatische parsering met een syntactische analyse die resulteert in een boomstructuur of een hiërarchische ordening van woordgroepen in een zin. Hiervan vormt de relatie tussen onderwerp en persoonsvorm de hoogste vertakking. Daaronder staat de verdere uitsplitsing van het predicaat. Doordat zo onder meer de afstand tussen onderwerp en persoonsvorm of tussen lidwoord en zelfstandig naamwoord zichtbaar wordt, worden ook tangconstructies vaststelbaar. De beschikbare scanmodules zorgen ook voor een controle van de woordkeuze door aspecten hiervan te beoordelen. Voor dit doel worden gecontroleerde woordenlijsten opgebouwd aan de hand van bestaande woordenlijsten (verboden woorden, synoniemen etc.) of door terminologie-extractie op het brievendomein samen met handmatige beoordeling.
De extractie gebeurt door de meest specifieke woorden in een tekst op te sporen door de termfrequentie te delen door de documentfrequentie (TF-IDF) en door corpuscontrastering die laat zien welke woorden relatief vaak voorkomen in belastingbrieven tegenover algemeen taalgebruik waarvoor het Corpus Gesproken Nederlands de basis vormt. Voor de controle van de woordkeuze is eveneens beroep gedaan op beoordeling door BelastingTelefoon-medewerkers. Toch rijst de vraag of een focus uitsluitend op begrijpelijke terminologie in brieven volstaat. De situatie blijkt in dit verband complexer. Een brief kan begrijpelijk zijn maar traceerbaarheid van de wet en rechtmatigheid zijn essentieel. In de vertaalslag van juridische taal naar de burger is het belangrijk dat de juridische lading dezelfde blijft. Dit vergt een multidisciplinaire aanpak met overleg tussen juristen en communicatiedeskundigen. Voor de hele uitvoering is een integrale analyse nodig zoals beschreven in het boek Wetsanalyse voor een werkbare uitvoering van wetgeving met ICT. De volgende voordracht nam als uitgangspunt dat recht zijn beslag in taal krijgt zowel in teksten als door argumentatie (N. Corver - Universiteit Utrecht). Vanuit de gedachte dat rechtsgeleerdheid in die zin een talige studie is, biedt de Utrechtse universiteit zijn rechtenstudenten een opleiding die hen inzicht moet bieden in de relatie tussen taal en recht. Onder de titel ‘Recht op Taalinzicht’ schetste de spreker hoe taalbewustzijn of het inzicht in het regelsysteem nuttig voor hen kan zijn. Taalkunde focust in sterke mate op patronen in verschillende talen of taalgebruiken. In dit opzicht blijken alledaagse taal en juridische taal veel overeenkomsten te vertonen. Het inzicht dat juridische termen functioneren binnen de regels van de Nederlandse taal kan helpen bij het aanleren van juridische taal. Dat geldt zowel grammaticaal als lexicaal.
Syntactisch stelt men in de algemene taal patronen vast met specifieke argumentenstructuren die uiteenlopende handelingen, processen en gebeurtenissen uitdrukken. Dat deze op hun beurt terugkeren in de juridische taal kan een algemeen begrip geven van wat rechtshandelingen zijn. Zo vinden we de semantische rollen ‘ACTOR werkwoord DOEL THEMA’ terug in zowel een eenvoudige zin als JanActor geeft haarDOEL een boekTHEMA, als in juridische contexten met werkwoordconstructies als iemand gratie verlenen, iemand iets (onder)verhuren of iemand een sanctie opleggen.
Lexicaal kan taalbewustzijn het gebruik of de productie van juridische termen verduidelijken. De toevoeging van de uitgang -er aan een werkwoordstam om degene aan te duiden die een handeling uitvoert, treffen we aan in algemeen taalgebruik zoals in ‘speler’ en ‘spreker’, maar deze morfologisch-semantische regel [Vstam + [N -er]] = degene die iets doet”(ACTOR) vindt eveneens toepassing in juridische termen als ‘verzoeker’, ‘eiser’. Hetzelfde geldt voor de regel [[passief deelwoord] + [N -e] =degene die ge-X-d wordt/is (THEMA), die we vinden in ‘gezakte’, ‘geslaagde’ maar ook in juridisch ‘beklaagde’, ‘gelaedeerde’, ‘gerekestreerde’, ter aanduiding van degene die een bepaalde handeling ondergaat. De woordstructuur kan eveneens inzicht geven in specifieke semantische connotaties, zoals in het geval van -ing-afleidingen van werkwoordstammen die veel worden gebruikt in juridische teksten (dagvaarding, ingebrekestelling, dwaling, aanmaning). Deze leiden tot nominalisaties die volgens sommige vakliteratuur een grotere mate van objectiviteit aanduiden, alsof het feitelijkheden zijn. Inzicht in de taalsystematiek kan eveneens nuttig zijn voor een taalvergelijkend perspectief dat helpt bij de vertaling van juridische terminologie. Zo’n systematische woordstructuur tekent zich af in termequivalenten als ‘wraking/récusation/Ablehnung’ en ‘verjaring/préscription/verjährung’.
Voor juristen die frequent bezig zijn met betekenisvinding is het verder goed zich de abstractheid en beweeglijkheid van betekenissen te realiseren. Eenzelfde woord kan binnen een zin wisselen van betekeniscategorie, bijvoorbeeld van een concrete betekenis naar een abstracte, zoals ‘bank’ (bankgebouw versus instituut) in de zin ‘De bankconcreet werd beklad nadat de bankabstract de rente had verhoogd’. Een andere beweeglijkheid van betekenis voltrekt zich in een zin als ‘eiseres heeft verweerder verzocht om …’. Evenals in alledaags taalgebruik van het type ‘zus is er vandaag niet’ ontbreekt het bepaalde lidwoord, een kenmerk dat, althans in de standaardtaal, typisch is voor eigennamen. Dit laat zich hier waarschijnlijk verklaren doordat een soortnaam wordt gebruikt als een eigennaam om de unieke identificeerbaarheid van personen. Voor de betekenisvinding is taalinzicht zeker cruciaal waar de conceptuele betekenis van woorden en termen begrijpelijker is te maken. Een interessant voorbeeld levert artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht dat diefstal definieert in de zin van een wederrechtelijke toe-eigening van “enig goed”. Dat laatste duidt een stofnaam aan. Weliswaar heeft ‘elektriciteit’ geen fysieke eigenschappen als vorm en kleur maar dat ook het wegnemen van bijvoorbeeld elektriciteit als diefstal valt aan te merken, laat zich beargumenteren vanuit de vaststelling dat ‘elektriciteit’ zich wel gedraagt als stofnaam. Evenals bijvoorbeeld bij de stofnaam ‘hout’ is geen combinatie met een onbepaald lidwoord en evenmin een meervoud mogelijk. Bovendien kan ‘elektriciteit’ evenals stofnamen die iets waarneembaars aanduiden, voorkomen met maatbepalingen (‘een kuub hout’, ‘een kilowattuur stroom’). Bovendien bevestigt het gebruik van ‘elektriciteit’ in nevenschikkingen met evidente stofnamen dat elektriciteit iets stoffelijks is (‘met wat water, groente en elektriciteit heb je snel een pan soep op tafel’).
De slotlezing beschouwde Nederlandstalige juridische terminologie in samenhang met de geografische tweedeling van noord en zuid (Frank Judo - advocaat balie Brussel, Daan Willems - FWO-aspirant KULeuven). Het thema heeft een geschiedenis die blijkbaar terugreikt tot de late 19de en vroege 20ste eeuw maar blijft reflectie verdienen in de actuele juridische context. De presentatie opende met een excursie in de rechtsgeschiedenis over de Vlaamse rechtsgeleerde J. Bellefroid (1869-1959) die hoogleraar werd aan de Nijmeegse universiteit. Hoewel hij streefde naar een rechtsbedeling in Vlaams-België in het Nederlands, nam hij een genuanceerd standpunt in over een eengemaakte rechtstaal. Door verschillen tussen de rechten van Nederland en België kan een andere term nodig zijn in de Belgische Nederlandse rechtstaal.
Analoog kan men in de contemporaine rechtstaal van beide landen een aantal situaties categoriseren. Een eerste categorie betreft gevallen wanneer 2 termen voorkomen voor één identiek concept. Zo geven de Nederlandse term ‘bindend advies’ en de Belgische ‘bindende derdenbeslissing’ beide aan dat partijen overeenkomen om een derde toe te laten te beslissen of een geschil op te lossen. Een tweede situatie dient zich aan wanneer één term één, deels gelijkaardig en deels verschillend concept aanduidt. Beginselen van behoorlijk bestuur, bijvoorbeeld, zijn in Nederland gecodificeerd of vastgezet in een wettekst, maar in België hebben ze een andere bron en soms zijn er beginselen in Nederland niet van toepassing in België. Een derde categorie betreft de “valse vrienden” waar eenzelfde term van toepassing is op twee verschillende concepten. De vierde categorie laat zich omschrijven als de terminologische lacune, waarvoor de lezing het voorbeeld vermeldde van de theorie van de schaarse rechten die handelt over de eis om bij de verdeling van een beperkt aantal vergunningen door een overheid daadwerkelijke mededingingsruimte te bieden aan de vele aanvragers. Deze theorie is in Nederland benoemd en vindt nu ook ingang in België. Voor de vijfde categorie van de conceptuele lacune haalde de spreker als voorbeeld het begrip ‘anticipatie’ aan, waarbij een hooggerechtshof anticipeert op de inwerkingtreding van een wet waarvan de goedkeuring in het verschiet ligt en het hof de concepten alvast toelaat.
Het Nederlands is echter geenszins de enige taal die wordt geconfronteerd met de problematiek van een polycentrische taal en meer bepaald van een polycentrische rechtstaal. Dergelijke situatie geldt voor zes talen binnen de Europese Unie: Nederlands, Frans, Grieks, Duits, Engels en Hongaars. Onder meer het Duits laat zien dat er uiteenlopende manieren zijn om met polycentrie om te gaan. Het veilig trachten te stellen van een eigen taalvariant, is een van de mogelijkheden, zoals Oostenrijk in het kader van de EU beoogde met het “Protokoll Nr. 10 über die Verwendung spezifisch österreichischer Ausdrücke der deutschen Sprache” (1994).
Voor het Nederlands verdient een andere weg de voorkeur. Veeleer moet het streefdoel zijn om een zo consistent mogelijke rechtsterminologie te ontwikkelen. Dat is juridisch noodzakelijk in het kader van een rechtstaal die functioneert als instrument voor rechtszekerheid ten behoeve van rechtzoekenden in het Nederlandse taalgebied en daarbuiten. Er bestaat trouwens ook een stevige aansporing voor aangezien het Taalunieverdrag uit 1980 (artikel 4, c) bepaalt dat de partijen Nederland en België besluiten tot “het gemeenschappelijk bepalen van een gelijke terminologie ten behoeve van wetgeving en officiële publicaties”. Daarnaast is het ook maatschappelijk nodig omdat rechtszekerheid meer dan ooit aan de orde is in een digitaal tijdperk, waar velen hun rechtspositie trachten te reconstrueren aan de hand van wat op het internet is te vinden. Consistente rechtsterminologie die één begrip met één term aanduidt of een onderscheiden terminologie hanteert bij rechtsverschillen tussen Nederland en België is dan zeer relevant. Wie de powerpoints van de bijdragen aan TiNT 2022 wil raadplegen, kan daarvoor terecht op de website van NL-Term. |
|
Nieuws ISO en terminologiestandaarden Vanuit het centrale secretariaat in Genève vertakt zich het wereldwijde ISO-netwerk dat de meest verscheiden industrieën, diensten en bedrijvigheden - waaronder terminologie - voorziet van normen en richtlijnen voor standaardisatie. De leden van de International Organisation for Standardization zijn nationale normalisatie-instellingen van meer dan 160 landen, elk vertegenwoordigd door één lid. Deze leden nemen deel aan Technische Comités waarvoor ze de experts afvaardigen (ISO membership manual, 13) en die de ISO-standaarden bij consensus ontwikkelen (My ISO job (2018), 13; ISO/IEC Directives, Part 1, Procedure for the technical work). De ISO-leden kunnen kiezen van welke TC’s ze deel willen uitmaken en met welke mate van betrokkenheid.
Er zijn intussen ruim 300 TC’s waarvan u hier het overzicht kan raadplegen. In de oplopende nummering en datering treft men Language and Terminology al aan onder nummer TC37, een cijfer dat correspondeert met jaartal 1947, tevens het stichtingsjaar van ISO dat toen met 67 Technische Comités begon. In lijn met de focus van terminologie op uniforme begrippen en eenduidige termen was de relevantie van de discipline voor deze organisatie voor standaardisering blijkbaar al in een vroege fase duidelijk.
Een Technisch Comité kan binnen zijn onderwerpsgebied een of meer subcomités instellen. Dat is ook gebeurd voor TC 37 dat in totaal 5 SC’s telt: SC 1 Principles and methods, SC2 Terminology workflow and language coding, SC 3 Management of terminology resources, SC 4 Language resource management en SC 5 Translation, interpreting and related technology. Een overzicht van de landen die respectievelijk deelnemen, verschijnt per SC wanneer men het cijfer bij ‘participating members’ aanklikt.
Vooral de eerste drie SC’s produceren terminologiestandaarden waarvan men de inventarisatie op deze webpagina kan raadplegen. ISO-standaarden zijn tegen betaling verkrijgbaar. Het Online Browsing Platform (OBP) toont een beperkte weergave.
In juli heeft met name SC 1 een gereviseerde vierde editie van de belangrijke standaard ISO 704 “Terminology work – Principles and methods” gepubliceerd ter vervanging van de derde editie uit 2009. De nieuwe ISO 704 beschrijft het begrippenapparaat en de werkwijze van de traditionele terminologie achtereenvolgens op het niveau van de concepten, de definities die deze concepten weergeven en de termen die de concepten aanduiden. De belangrijkste wijzigingen tegenover de vorige versie hebben betrekking op de aanpassing van de structuur en inhoud aan enige andere ISO-standaarden, een uitbreiding van de documentatie omtrent associatieve conceptrelaties, een meer uitgebreide behandeling van appellaties en eigennamen, en de vervanging en toevoeging van voorbeelden. |
|
Politiek jargon Onze tijd staat sterk in het teken van een aanzienlijke expansie van informatie, mede gedragen door technologische ontwikkelingen die de verspreidingskanalen ervoor mogelijk maken. Logisch aansluitend bij deze toenemende beschikbaarheid is de reflectie over de communicatie waarin die informatieoverdracht haar beslag krijgt. Feit is dat deze communicatieprocessen rijk geschakeerd zijn, gezien alleen al de mogelijke verschillen in taalniveau die het Europees Referentiekader voor de Talen onderscheidt en de verscheidenheid van de onderwerpsgebieden. Waar men een breed publiek wil bereiken, tekent zich vaak een duidelijke tendens af naar heldere, begrijpelijke taal. Soms echter laten communicatiesituaties een ander beeld zien.
Een interessante publicatie in dit verband is een recent artikel van C. Rauh over het taalgebruik in persberichten die de Europese Commissie verstuurde in de periode 1985-2020. Voor zijn analyse baseert de auteur zich op drie criteria: de hoeveelheid aan politiek jargon of terminologie van domeindeskundigen tegenover de algemene woordenschat, een leesbaarheidstest qua zins- en woordlengte en een taalkundige meetmethode die onderscheid maakt tussen een verbale, meer op alledaags taalgebruik afgestemde stijl en een nominale stijl. Deze laatste kenmerkt zich onder meer door syntactische reducties door verwijdering van grammaticale onderwerpen en een focus op abstracte processen in plaats van het temporele handelingsverloop zoals verbale constructies dit uitdrukken. De uitkomsten worden vervolgens getoetst aan een grote verzameling persberichten van nationale regeringen en departementen, politieke rubrieken uit kranten en samenvattingen in tijdschriften voor politieke wetenschappen. Uit de vergelijking komt naar voor hoe de EC-perscommunicatie een hoog gehalte vertoont van “technocratisch discours”, een situatie die volgens de auteur reeds vele jaren bestaat en waarvoor nader onderzoek naar verklaringsgronden mogelijk en wenselijk is. Politieke journalisten die de informatie van de persberichten voor een ruimer publiek toegankelijk moeten maken, hebben vooralsnog een intensieve taak (pdf, p. 4, 7). |
|
18de DTT-symposium 2023 De wetenschappelijke bijeenkomst die Deutscher Terminologie-Tag volgend jaar organiseert, bestaat uit een reeks voorafgaande praktijksessies gevolgd door congresdagen. Vier werkbegeleidingssessies op 2 maart hebben betrekking op deze thema’s: de terminologische kerntaken van benoeming en definiëring, ontwerp van termbanken, meertalige terminologiewerkzaamheden en terminologiewerk voor neurale machinevertaling. De lezingen van het eigenlijke symposium zijn gepland op 3 en 4 maart en handelen over de volgende thema’s: machinevertaling, Deep Learning, ontologieën, kennisdatabanken, taalcontroleapplicaties en standaardisatie. |
|
TOTh 2023 Het acroniem TOTh staat voor Terminology&Ontology: Theories and applications. Het aandachtsveld van deze onderzoeksorganisatie omvat zowel theorie en praktijk van de terminologie in relatie tot disciplines die daarmee verband houden zoals vertalen, lexicografie, kennistechnologie, informatiekunde enz. De staat van dienst gaat intussen terug tot 2007. Ieder jaar organiseert TOTh een conferentie en trainingssessie omstreeks begin juni in haar thuisbasis, de Université Savoie Mont-Blanc. De trainingssessie valt dit jaar op 30 en 31 mei en heeft als onderwerp “Terminology and Digital Humanities”. DH heeft betrekking op de digitale verwerking en uitwisseling van data uit de geesteswetenschappen. Inhoudelijk richt deze tweedaagse zomerschool zich op de bouw van ontologieën met de editor “Protégé”, dit op basis van oefenmateriaal over vazen uit de Griekse oudheid. Voor de daaropvolgende conferentie op 1 en 2 juni loopt momenteel een “call for papers”. Mogelijke onderwerpen vallen binnen de rubrieken terminologie, taalkundige benaderingen, kennisweergave en toepassingen. Verdere specificaties hiervan zijn te vinden op de website. |
|
Multilingual Digital Terminology today 2023 Op 29 en 30 juni is Lissabon de gaststad voor de tweede editie van Multilingual Digital Terminology today. Van essentieel belang in deze wetenschappelijke tak zijn de ontwikkeling en het praktisch gebruik van technologie. Het intensieve onderzoek dat daarvoor is vereist, laat zich vooral ordenen rond kernbegrippen als ontwerp, weergaveformaten en beheersystemen. De uitwerking van deze thema’s krijgt zijn beslag in de werkzaamheden van specialisten uit meerdere disciplines waaronder terminografie en computationele terminologie, en in verschillende onderzoekslijnen waarvan dit congres er vier voor het voetlicht brengt. Dat zijn met name de analyse van de informatiebehoeftes van de toekomstige gebruiker, de beoordeling van het structurele ontwerp voor termverzamelingen, de studie van weergaveformaten voor data, en evaluatie van beeldschermweergave voor termgevens en gebruikerswaardering van functionaliteiten. NOVA University Lisbon is de organisator in 2023. |
|
Tools en bronnen Thesaurus Zorg en Welzijn Per 1 oktober is de Thesaurus Zorg en Welzijn overgegaan van Stichting Stimulansz naar Nictiz, de kennisorganisatie voor digitale informatievoorziening in de zorg. Hiermee voltrekt zich in de sector van de zorgterminologie een veelbelovende synergie. Via het Nictiz-programma ‘Vertalen SNOMED’ werd al een aanzienlijk deel van de 370.000 termen van de oorspronkelijk Engelse medische terminologiebank naar het Nederlands vertaald. Daarnaast worden patiëntvriendelijke termen toegevoegd. De Thesaurus Zorg en Welzijn (TZW) is een rijk terminologiebestand van ruim 50.000 termen uit de zorgsector en het sociale domein, en bevat zowel vaktaal als de ruimer begrijpelijke varianten van vaktermen. Nictiz zorgt voor het onderhoud en de uitbreiding van de TZW en koppelt vanuit de TZW patiëntvriendelijke termen en uitleg aan SNOMED CT. Dit proces komt de begrijpelijkheid en eenheid van zorgtaal ten goede, aangezien de koppelingen doorwerken naar patiëntenportalen en persoonlijke digitale medische dossiers. Per 1 januari 2023 is deze thesaurus zonder licentiekosten beschikbaar via Nictiz. |
|
Berichten van NL-Term Simon-Stevinpenning De Simon-Stevinpenning werd in 2021 door NL-Term ingesteld ter nagedachtenis aan Simon Stevin (1548-1620), de natuurkundige, wiskundige en ingenieur die overtuigd was van de waarde van de Nederlandse taal (toen nog het Nederduytsch) en daarom zelf Nederlandse termen ontwierp of hielp verbreiden voor concepten uit diverse wetenschappen. Vele van zijn voorstellen zijn in het huidige Nederlands bewaard gebleven, zoals tal van namen van wetenschappen die eindigen op ‘-kunde’ (wiskunde, geneeskunde, sterrenkunde).
De penning onderstreept de doelstellingen van NL-Term, t.w. - het bevorderen van de samenwerking op het gebied van Nederlandstalige terminologie en vaktaal;
- het bevorderen van de bekendheid en het belang van Nederlandstalige terminologie en vaktaal;
- het bevorderen van de deskundigheid op het gebied van Nederlandstalige terminologie en vaktaal
- het behartigen van de belangen van Nederlandstaligen inzake terminologie en vaktaal.
Met deze penning wil NL-Term eminente belangenbehartigers en bijdragers onderscheiden en anderen aanmoedigen zich ook in te spannen voor het behoud en de versterking van de Nederlandstalige terminologie en vaktaal.
Tot nu toe is de penning twee keer toegekend: - Em. prof. dr. Willy Martin, VU Amsterdam; oud-voorzitter NL-Term (2021) - Prof. dr. Frieda Steurs, directeur INT, hoogleraar KU Leuven Campus Antwerpen (2022)
NL-Term roept iedereen op kandidaten voor te dragen voor deze penning. Het bestuur zal de uiteindelijke beslissing nemen. |
|
Groot internationaal congres in 2023 Op donderdag 20 en vrijdag 21 april 2023 organiseert NL-Term een groot internationaal congres met als titel “Terminology: domain loss and gain” aan de KU Leuven, Campus Brussel. Medeorganisatoren zijn het INT, de EAFT (European Association for Terminology) en Infoterm (het International Information Centre for Terminology) met medewerking van de Raad van de Europese Unie. De werktalen zullen Nederlands, Engels en Frans zijn. Houd deze data vast in uw agenda.
Meer informatie volgt op de website van NL-Term, in de Nieuwsbrief van het INT en op de website van het congres. |
|
Website en forum NL-Term heeft al enige tijd een forum opengesteld op haar website. Het is bedoeld als ontmoetingsplaats voor iedereen die belangstelling heeft voor terminologie. Het is een laagdrempelig platform voor uitwisseling van informatie, nieuws, ontwikkelingen op het gebied van Nederlandstalige terminologie, maar ook terminologie en vaktaal in het algemeen. Het is ook een uitgesproken medium om “best practices” voor de terminologiepraktijk met anderen te delen. Om toegang te krijgen tot dit forum is registratie vereist. Registratie is helemaal gratis. Aarzel niet langer en registreer u! |
|
Agenda Hieronder vindt u een korte aankondiging van evenementen. Meer informatie vindt u op de website van het Instituut voor de Nederlandse Taal. - 2 - 4 maart 2023, Mannheim (Duitsland), 18de DTT-symposium
- 20 - 21 april 2023, Brussel (België): Terminology: Domain Loss and Gain
- 30 mei - 2 juni 2023, Le Bourget du Lac (Frankrijk) en online: TOTh
- 29 - 30 juni 2023, Lissabon (Portugal): Multilingual Digital Terminology today
|
|
|
|