Inleiding Dit vonnis biedt een voorbeeld van de leer van de bindende eindbeslissing, toegepast op een deelgeschil.
Feiten In een beschikking van 23 februari 2015 deed de Rechtbank Overijssel in deelgeschil uitspraak over een bedrag aan smartengeld voor een slachtoffer dat op dat moment al was overleden, aan de gevolgen van een ernstig ongeval. Hij had onder meer een traumatische hoge dwarslaesie opgelopen en hij was beademingsbehoeftig. Hij overleed in 2012, ruim 3 maanden na het ongeval. Univé wilde de duur van het lijden in het smartengeld verdisconteren door een ‘maatman’-smartengeld rekenkundig te herleiden tot een bedrag voor het individuele geval. De deelgeschilrechter oordeelde dat dit in strijd is met de voorgeschreven manier, waarbij alle omstandigheden worden meegewogen. Univé werd veroordeeld om ter zake het smartengeld een bedrag van € 125.000,- te betalen. Univé was het hier niet mee eens en startte een bodemzaak. Gevorderd werd om het bedrag op € 25.000,- te bepalen, met als argument dat de veroordeling in het deelgeschil niet in overeenstemming zou zijn met de uitgangspunten die het Nederlandse rechtsstelsel hiervoor biedt. De korte duur van het lijden zou een sterk drukkend effect op de omvang van het smartengeld moeten hebben.
Overwegingen De bodemrechter wijst op art. 1019 cc Rv. Hierin is bepaald dat voor zover in het deelgeschil zonder voorbehoud is geoordeeld over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, de rechter in de hoofdzaak hieraan is gebonden op dezelfde manier als wanneer een tussenvonnis zou zijn gewezen. De leer van de bindende eindbeslissing brengt dan mee dat dit alleen anders is als is gebleken dat het oordeel op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag berust. Volgens de rechtbank was met het oordeel over het smartengeld in het deelgeschil een beslissing over de materiële rechtsverhouding tussen partijen gegeven. Dat hieruit een veroordeling tot betaling was gevolgd (waaraan een bodemrechter niet is gebonden) maakt dit niet anders. De rechtbank oordeelt vervolgens dat van een onjuiste feitelijke of juridische grondslag geen sprake is. Volgens de rechtbank heeft de deelgeschilrechter het smartengeld bepaald op de manier zoals dat moet. Dit betekent dat de rechtbank aan dit oordeel in de bodemzaak is gebonden. Uitspraak De rechtbank wijst de vordering van Univé af. |