Lieve lezer, Ik ben een stadmens. Een randstadmens eigenlijk. Dat merk ik als ik bij mijn moeder op het bezoek ben in het oosten van het land en de mensen op straat me plotseling groeten. Groeten is vriendelijk. Check. Hier doet men dat, denk ik dan. Ook van praatjes van de mensen voor mij bij de kassa word ik ongeduldig; duurt lang. Op bezoek bij een vriendin in een dorp buiten Utrecht is er plotseling geen Thais bij Thuisbezorgd en moet ik rekening houden met de laatste bus. Schijnbaar maakt de stad me niet alleen onvriendelijk en ongeduldig, maar ook verwend. De Amsterdamse Noord-Zuidlijn stopt voor mijn deur. Het was dus een spannende onderneming voor mij toen ik afgelopen weekend voor het eerst gebruik moest maken van een belbus. Jeweetwel, zo een die alleen rijdt als jij hem van tevoren telefonisch reserveert. Een voor een werden de mensen om me heen op het treinstation opgehaald, behalve een netjes gekleed stel naast me. De man, gekleed in een lichtblauw pak, pleegde een telefoontje terwijl zijn vriendin haar lippen stiftte in een gebroken handspiegeltje. Stadsmensen. ‘Wachten jullie ook op de belbus?’ vroeg ik. ‘Nee, we hebben een taxi besteld,’ was het antwoord. Helaas, ik stond er toch echt alleen voor. Uiteindelijk bleek die taxi ook gewoon de belbus te zijn. ‘Rosanna,’ zei de chauffeur, ‘ik zet je voor de deur af oké? Dat ligt op de route.’ Ik was zo opgelucht dat ik vergat te betalen (moest dat dan?) en terug werd geroepen door de chauffeur. Of ik nog even twee euro wilde pinnen. Mensen buiten de stad zijn lief, maar ik ben toch erg blij dat ik gewoon naast een metrohalte woon. Liefs, Rosanna Baas Eindredacteur |